zondag 27 maart 2011

Volgers en medebloggers… bedankt!

Voilà, we zijn eind maart. De deadline voor het indienen van de papers komt met rasse schreden dichterbij.
Ik ben dan ook blij dat de blogopdracht voor “historische benaderingen” stilaan ten einde loopt.
Ik vond het een interessante opdracht maar het was wel arbeidsintensief. Het vinden van onderwerpen die een link leggen met het boek “Zorg en de Staat “ van Abram de Swaan was niet altijd evident.
Wat het geven van reacties op de blogs van medestudenten betreft is het zo dat sommige zich uitstekend lenen tot het geven van een reactie en andere helemaal niet.
Ik bedank jullie allemaal voor de inzet en jullie reacties op mijn blog berichten.
Tot slot wens ik iedereen succes met de examens.
Tot ziens in Katho.

Jana

woensdag 9 maart 2011

Welverdiend pensioen of aalmoes?

Solidariteitsbeginsel.
Ons pensioenstelsel is gebaseerd op solidariteit. Tijdens onze actieve loopbaan gebeuren er afhoudingen op ons beroepsinkomen waarmee de uitbetaling van de wettelijke pensioenen wordt gefinancierd. Di e bijdragen worden berekend op het totale inkomen maar het pensioen dat we later zullen krijgen is geplafonneerd. Het wettelijke pensioen vormt dus een middel tot solidariteit, enerzijds tussen de senioren zelf omdat extreme verschillen in inkomen worden afgevlakt en anderzijds tussen de generaties omdat de pensioenen van vandaag worden betaald met bijdragen van de huidige actieve bevolking. Dit is het repartitiestelsel.

De 3 pensioenpijlers.
1. Het wettelijke pensioen: datgene dat je krijgt van de overheid.
2. Het bovenwettelijke pensioen: datgene waar je werkgever voor zorgt of waar je als zelfstandige zelf in voorziet ( vb: pensioenfonds, groepsverzekering, vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen).
3. Het aanvullende pensioen: datgene waar je zelf voor zorgt (vb: pensioensparen, individuele levensverzekering, langetermijnsparen).

Het probleem van de inkomenskloof.
De pensionering zou het begin moeten zijn van een periode waarin men eindelijk de tijd heeft om van het leven te genieten.
Maar net dan neemt het inkomen een ferme duik. Hoe groter het inkomen was, hoe groter de inkomenskloof .Een loontrekkende verlies bij zijn pensionering ongeveer 30 % van zijn inkomen , bij een zelfstandige loopt dit nog meer op. Het is dus duidelijk dat je om je levensstandaard te behouden je wettelijk pensioen moet aanvullen met andere inkomsten.

Het probleem van de vergrijzing.
Door de daling van het geboortecijfer en het feit dat we langer leven verandert de samenstelling van de bevolking en komen er in verhouding meer oudere en minder beroepsactieve mensen bij. In 2000 was 22,50 % van de Belgen gepensioneerd, rond 2020 zal dat 27,10 % zijn en in 2040 zal 1 op de 3 Belgen met pensioen zijn. De overheidsuitgaven voor pensioenen zullen dus schrikbarend stijgen. Er zullen steeds minder actieve mensen moeten instaan voor de financiering van een steeds groter aantal gepensioneerden.

Het Generatiepact.
Om de vergrijzing te milderen werkte de federale regering het Generatiepact uit. Men wil meer vijftigplussers aan het werk, de kansen van ouderen op de arbeidsmarkt verhogen, vervroegd stoppen met werken ontmoedigen en langer werken aanmoedigen.

Hoe lossen we het op?
In het pensioendebat staan vakbonden en werkgevers lijnrecht tegenover elkaar.
Vakbonden willen niet weten van een verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd . Werkgeversorganisaties zoals het VBO ( Verbond van Belgische Ondernemingen) willen in eerste instantie de effectieve pensioenleeftijd optrekken ( afschaffing van stelsels zoals vb brugpensioen) en in een tweede fase de wettelijke pensioenleeftijd optrekken tot vb. 67 jaar.
UNIZO ( Verbond van Zelfstandige Ondernemers) stelt voor om niet langer uit te gaan van een wettelijke pensioenleeftijd maar van een minimumloopbaan. Zij die vroeg beginnen te werken kunnen vroeger op pensioen, zij die lang studeren kunnen later op pensioen.
Ook het idee van een bonus malussysteem zien zij wel zitten. Wie op pensioen gaat voor zijn 65 jaar krijgt minder( malus), wie na zijn 65 aan de slag blijft krijgt meer ( bonus).

Eigen bedenking.
Voor mij is het duidelijk dat er iets moet gebeuren. Als uit studies blijkt dat België bij de koplopers is wat betreft belastingsdruk terwijl onze wettelijke pensioenen één van de laagste zijn kan je niet anders dan concluderen dat er iets niet klopt.
Andere Europese landen nemen maatregelen om de pensioenleeftijd te verhogen. België zal willen of niet moeten volgen. Eigenlijk vind ik dat dit Europees zou moeten worden aangepakt. Voor mij moet een hervorming van het pensioenstelsel samengaan met een arbeidsmarkthervorming.
Ik ben er zeker van dat er mensen zijn die er gerust enkele jaartjes willen bijdoen mits aangepast werk. Je kunt hen ook extra motiveren door vb. extra verlof of een gunstiger fiscaal regime. Voor wat hoort wat.
Ik zie een ambtenaar of bediende gerust enkele jaartjes extra doen maar je kunt dat niet verwachten van een bouwvakker die van zijn 16 jaar in weer en wind zwaar werk heeft gedaan. Het is aan de overheid om zulke mensen mits aangepast werk langer aan de slag te houden. Ik denk in het geval van de bouwvakker dan aan het doorgeven van zijn ervaring aan jongeren in scholen, VDAB opleidingen, coaching enz.
Hetzelfde zou kunnen gelden voor andere knelpuntberoepen…

Jana Haemels

dinsdag 22 februari 2011

Kinderbijslag in België.

Geschiedenis.
De eerste vormen van kindergeld doken op in Frankrijk aan het begin van de 20 ste eeuw.
In België werd vanaf 1915 door verschillende werkgevers voor het eerst de factor “kind” in aanmerking genomen bij de vaststelling van de bezoldiging van hun personeel.
Staatsambtenaren en ambtenaren van provinciale en gemeentelijke besturen kregen kindergeld vanaf 1919. Op 1 december 1922 startte een centraal orgaan onder de benaming “Comité d’Etude des Allocations Familiales “. Later werd dit de Vereniging der Kassen voor Gezinsvergoedingen. Vanaf 1924 werden verschillende wetsvoorstellen betreffende kinderbijslag ingediend. Op 14 april 1928 werd de eerste wet op het gebied van gezinsvergoedingen van kracht. Hierna volgde de wet van 4 augustus 1930 op de veralgemening van de gezinsbijslagen..
Kinderbijslag werd een onderdeel van de sociale zekerheid en een wettelijk recht voor alle werknemers in de industrie, de landbouw, de vrije beroepen en de openbare diensten.
De “Hulpkas voor Kinderbijslagen van de Staat” werd opgericht. Werkgevers die zelf geen kinderbijslagfonds kozen werden hierbij van rechtswege aangesloten.
De kinderbijslag voor zelfstandigen en bedrijfsleiders werd ingevoerd bij de Wet van10 juni 1937 en bij het organiek besluit van 22 december 1938.

Rijksdienst voor Kinderbijslag van Werknemers.
De hoofdzetel van deze dienst is gevestigd te 1000 Brussel Trierstraat 70.In elke provincie is er een provinciaal bureau.
Takenpakket:
zorgen voor een efficiënt beheer van de kinderbijslagregeling voor werknemers zodat elk gezin de kinderbijslag krijgt waar het recht op heeft.
● aansturing van de werking van 17 kinderbijslagfondsen die jaarlijks voor +/- 4 miljard EUR kinderbijslag betalen aan 1,1 miljoen gezinnen.
● ontwikkeling en optimale toepassing  van elektronische gegevensstromen voor het ganse stelsel. De bedoeling is dat het recht op kinderbijslag automatisch onderzocht wordt zonder dat de gezinnen zelf veel informatie moeten verstrekken.
● de Rijksdienst is als enige bevoegd voor de gewaarborgde gezinsbijslag. Dit is het ultieme
vangnet voor kansarme gezinnen die in geen ander stelsel recht hebben op gezinsbijslag.
● actieve ondersteuning van het gezinsbeleid van de regering. Door het toezicht op de goede werking van de kinderbijslagregeling kan de Rijksdienst de sociale draagwijdte meten van de uitgewerkte maatregelen. Op basis hiervan neemt de dienst initiatieven voor bijsturingen. De Rijksdienst werkt mee aan het ontwerpen van wetten en koninklijke besluiten en raamt de financiële impact ervan.
● zorgen voor een proactief informatie –en communicatiebeleid op maat van de gezinnen.
● subsidiëring van zo’n 370 kinderopvangprojecten op meer dan 1000 locaties via het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten.

Voer voor discussie:
In de hele discussie rond de splitsing van de sociale zekerheid duikt ook de kinderbijslag op.
Bij een regionalisering van de kinderbijslag zou vb. een Vlaams kind recht hebben op meer of minder kinderbijslag dan een Waals kind…
Momenteel is de basis van de kinderbijslag inkomensonafhankelijk. Via aftrekposten als kinderen ten laste gebeurt er wel een correctie via de fiscaliteit ( hoe meer kinderen ten laste, hoe groter de aftrekpost ). Grote inkomens worden dus bevoordeeld terwijl kinderen uit armere milieus meer nood hebben aan financiële ondersteuning
De leeftijdsgrens voor kindergeld ligt nu op 25 jaar tenzij het kind zelf een inkomen heeft dat hoger ligt dan bepaalde barema’s.
Er gaan stemmen op om de leeftijdsgrens te verlagen tot 18 jaar. Vanaf dan is men meerderjarig. Dat zou een oplossing kunnen zijn voor de problemen die jobstudenten nu ondervinden ( als ze boven een bepaald bedrag bijverdienen verliezen hun ouders het recht op kindergeld).
Door het verlagen van de leeftijdsgrens van 25 naar 18 jaar zou er geld vrijkomen dat zou kunnen worden geïnvesteerd in betaalbare kinderopvang. Dit maakt het voor jonge ouders aantrekkelijker om buitenhuis te gaan werken.

Jana Haemels


Bibliografie:

Geraadpleegd op 22/02/2011 om 14.00 uur
Politiek secretaris Jong VLD Kapellen

http://www.rkw.be/Nl/Info/Who/whoMission.php
Rijksdienst voor Kinderbijslag van Werknemers

Geschiedenis van het Algemeen Christelijk Vakverbond.

Het christelijke syndicalisme is ontstaan in de 19 de eeuw als gevolg van de industriële revolutie. Machines en fabrieken zorgden voor het ontstaan van een nieuwe beroepscategorie: de fabriekarbeider. Hun arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waren erbarmelijk: werkdagen van meer dan 14 uur in ongezonde werkplaatsen en tegen een hongerloon.Kinderarbeid was schering en inslag. Arbeidersgezinnen leefden in erbarmelijke leefomstandigheden. Sociale voorzieningen waren onbestaande. Wie werkloos werd of een arbeidsongeval had was op zichzelf aangewezen.Het ongenoegen stak de kop op en er braken rellen uit. Het grote probleem was dat de arbeiders niet georganiseerd waren.

In die context ontstond de christelijke vakbeweging in ons land. De kiemen van de vakbeweging lagen in de textielindustrie. In die tijd was dit een belangrijke sector. Door de invoering van nieuwe weefgetouwen was de industriële revolutie daar het eerst merkbaar.
Op 4 maart 1857 werd in Gent de “Broederlijke Maatschappij der Wevers”opgericht en een maand later richtten de spinners hun “ Maatschappij der Noodlijdende Broeders “ op. Zij
waren de eerste vakverenigingen. Wat opviel was dat zij zich gematigd opstelden en open stonden voor alle arbeiders ongeacht hun politieke voorkeur of levensbeschouwing.Er ontstonden meningsverschillen omdat een radicale minderheid  inspiratie vond in het opkomende socialistische gedachtengoed  en koos voor de klassenstrijd als strategie om tot een rechtvaardige samenleving te komen. Een aantal textielarbeiders scheurden zich af en stichtten in 1886 de “Antisocialistische Katoenwerkersbond “. Hieruit zou later het ACV groeien De nadruk kwam te liggen op klassensamenwerking in plaats van klassenstrijd.
Ook arbeiders uit andere beroepen gingen zich organiseren. De kerk en de katholieke burgerij wilden een gemengde werking, arbeiders en patroons samen in één vereniging. Er ontstonden gemengde vakafdelingen in door de burgerij gepatroneerde gilden en werkmanskringen. Rond 1900 moesten die gemengde christelijke beroepsverenigingen plaats ruimen voor zelfstandige christelijke vakverenigingen, enkel voor en door arbeiders.

Ik leg hier de link met hoofdstuk 6 titel 4.3 blz.182 van “Zorg en de staat” waarin ik lees:
De vakbonden moesten hun hoge verwachtingen van ofwel zelfhulp ofwel een aanstaande revolutie opgeven en bovendien de krappe belangen van plaatselijke afdelingen of afzonderlijke bedrijfstakken overstijgen, voor ze zich tot een nationale verzekering konden bekeren. Verschillende beroepsgroepen moesten hun krachten verenigen, sektarische scheidslijnen moesten overbrugd worden, plaatselijke afdelingen dienden zich op provinciale, regionale en tenslotte nationale schaal te verenigen”.

In 1904 richtte de jonge Dominicanerpater Rutten het “ Algemeen Secretariaat der Christelijke Beroepsverenigingen”op. In 1908 kwam het Vlaams verbond tot stand en in 1909 de Waalse confederatie. In 1912 versmolten beide regionale federaties in één nationale confederatie, het “Algemeen Christelijk Vakverbond/ Confédération générale des Syndicats Chrétiens et libres de Belgique”.De Gentse syndicale voorman Gustaaf Eylenbosch werd
verkozen tot de eerste ACV-voorzitter.

Persoonlijke bedenking: in de hele discussie rond de splitsing van de sociale zekerheid zijn de vakbonden hier resoluut tegen. Zij wensen de sociale zekerheid op het nationale niveau te behouden. Je kan  pro of contra zijn maar als ik zie dat de vakbonden historisch gezien de omgekeerde weg hebben afgelegd ( van het plaatselijke regionale niveau naar het nationale niveau) kan dat hun houding verklaren.

In de jaren ’30 heerste er een economische crisis. Samen met de socialistische vakvereniging organiseerde het ACV in 1936 de “staking der 500.000 “. Het resultaat van deze succesvolle staking was:
● een week betaald verlof
● het principe van de 40 –urenweek
● gewaarborgd minimumloon en verhoogde kinderbijslagen
Het ACV werd door de socialistische vakbond en de overheid erkend als gesprekspartner.



De periode na de oorlog was een periode van geprogrammeerde welvaart via overleg.
Tussen 1944 en 1948 werden acht nationale arbeidsconferenties georganiseerd.
Mijlpalen:
1948: Wet op de organisatie van het bedrijfsleven. Die wet leidde tot de oprichting van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad.
1950: eerste sociale verkiezingen

 Jana Haemels.

donderdag 27 januari 2011

Cholera in Antwerpen in de negentiende eeuw.

Tussen 1832 en 1892 werd Antwerpen om de tien a vijftien jaar geconfronteerd met een cholera epidemie. Deze maakte telkens een paar duizend slachtoffers en duurde een tweetal jaren.

Waarom Antwerpen?
In Antwerpen waren alle kiemen voorhanden: een groot aantal inwoners, een haven met zeelui, krotten, vervuild putwater, armoede, honden, varkens, ratten en primitief uitgebouwde gezondheidsvoorzieningen.





Blauwe dood.
Cholera wordt nu aanzien als een sporadische importziekte maar in de 19 e eeuw was het een epidemische ziekte. De term “ blauwe dood” verwees naar de zwarte dood of de pest. Blauw verwees naar de asgrauwe huidskleur van de patiënten. Cholera epidemieën veroorzaakten een sterfte van meer dan 50 %. Cholera was al bekend van in de oudheid , de naam komt voort van het Griekse cholera dat  stond voor “ galvloed “.

Vijf epidemieën.
In 1832 brak cholera voor de eerste maal uit op wereldschaal. Meestal brak de epidemie uit in de zomermaanden. In Antwerpen waren er toen 1307 zieken waarvan er 710 aan de ziekte stierven. Bij de tweede epidemie in 1848 waren er 3617 gevallen en in 1866 waren er vijfduizend gevallen. De epidemie brak uit kort nadat het schip de “Agnes” uit Bremen met landverhuizers de haven invoer.
De opéénvolging van cholera –epidemieën als gevolg van armoede , vuil , ziekte en onhygiënische leefomstandigheden zorgden voor een wederzijdse afkeer tussen rijken en armen in de steden. Sommige armen vermoedden een complot van de rijken om hen uit te roeien en de rijken gaven de armen de schuld omdat ze ervan overtuigd waren dat de cholera een gevolg was van de immoraliteit en vieze leefgewoontes van de armen.
Rijken konden naar afgescheiden woonwijken verhuizen maar dat was geen oplossing omdat de ongezonde ( armen) buurten hen toch nog konden besmetten.

Behandeling .
De behandelingsmogelijkheden waren beperkt tot het gebruik van opiaten, belladonna, kinine enz. Ziekenhuispatiënten lagen samen in hetzelfde bed en zij voor wie geen plaats was werden opgevangen in cholerabureaus.

Bestrijding en verband met armoede.
Pas op het einde van de 19 e eeuw zag men in dat er een verband was tussen cholera en de armoedige leefomstandigheden. Door collectieve maatregelen wou men de risico omstandigheden beperken. Er werd een stedelijke gezondheidscommissie opgericht die bemand was door artsen, apothekers en gemeenteraadsleden. Zij stonden onder toezicht van de Provinciale Commissie voor Gezondheid.
Zaken zoals ziekenhuisopname, lijkenvervoer en vuilnisophaling werden georganiseerd. Het informeren van burgers was een taak voor de onderwijzers en geestelijken. Het ging vooral om  raadgevingen over persoonlijke hygiëne ( kleren wassen, gezond eten ). Specifieke maatregelen op het vlak van drinkwater en water voor sanitaire voorzieningen bleven uit.

Miasma en kiemtheorie.
Wat betreft de besmettelijkheid van cholera won de miasmatheorie het vrij lang van de kiemtheorie. In de miasmatheorie nam men aan dat gisting en verrotting de basis vormden van een besmetting. Het belang van drinkwater als bron van de infectie werd door deze theorie jarenlang ontkend. Ook verspreiding van ziektekiemen via schepen en goederen pasten niet in deze theorie. Pas later wees onderzoek van John Snow tijdens de cholera epidemie in Londen
uit dat zuiver drinkwater en sanitaire voorzieningen belangrijk waren bij de cholerabestrijding.

Sanering.
Door de oprichting van de Antwerpse waterwerken in 1880 werd kwaliteitsvol drinkwater voorzien en verdwenen de terugkerende epidemieën doordat de leefomstandigheden van de mensen verbeterden. Ook werd in 1892 het Stuivenbergziekenhuis gebouwd.


Jana Haemels

dinsdag 25 januari 2011

Rijken verschansen zich achter muren in “Gated Communities “.

Op blz. 137 van “ Zorg en de staat “ lees ik in paragraaf 1 “ Wie het zich kon veroorloven, trok weg uit de buurten waar de armen woonden.Dat was de dominante strategie van de negentiende –eeuwse stadsbewoners:verhuizen naar rijker,schoner,ruimer en veiliger wijken-de strategie van het individuele isolationisme. Een gezin dat in een betere buurt kon huren of kopen, koos voor die uitweg. De resultante van dit individuele isolationisme was ruimtelijke segregatie: de afzondering van de verschillende sociale klassen in aparte woonwijken “.
Dat de geschiedenis zich herhaalt wordt bewezen door de opkomst van Gated Communities in Amerika, Zuid-Afrika maar ook bij ons.

Wat is een Gated Community?
Het is een woonwijk waarvan alle in -en uitgangen zijn afgesloten zodat er controle is op wie de wijk in – en uitgaat. In de volksmond spreekt men ook van een hekwerkwijk De grootte kan variëren van een kleine wijk met enkele appartementsgebouwen en gemeenschappelijke voorzieningen zoals ontspanning tot een heus dorp met winkels, scholen, ziekenhuizen, parken en bedrijfsterreinen. Gated Communities worden vrijwel altijd buiten bestaande steden gebouwd.

Ontstaan
Gated Communities zijn ontstaan in de Verenigde Staten en bevinden zich in veel landen waar de kloof tussen arm en rijk groot is ( vb. Mexico, Brazilië, China en Zuid –Afrika ) maar ook in stedelijke gebieden waar de criminaliteit hoog is.

Soorten Gated Communities
Prestige communities: luxe woonwijken voor de rijken die graag tussen andere rijken willen wonen om hun rijkdom te etaleren zonder angst voor diefstal of beroving.
Lifestyle communities: woonwijken voor mensen uit een bepaalde sociale klasse die in dezelfde levensfase verkeren en gelijke wensen op het vlak van levensstijl hebben.
(vb. gepensioneerden communities ) waar rust primeert.
Security zone communities of safety zone communities : woonwijken voor mensen die reële of vermeende criminele, dreigingen willen sluiten.
Purpose designed communities: wijken speciaal ontworpen voor buitenlandse werknemers(vb. wijken in Arabische landen voor westerse olieindustriemedewerkers.

Kenmerken
1                    Bedoeld voor hogere sociale klasse.
2                    Beveiliging en bewaking. Meestal is er toegangscontrole en beveiliging door
            alarmsystemen,beveiligingscamera’s, beveiligingspersoneel en omheiningen zoals muren en hekwerk. Hierdoor worden het soms echte forten.
3                    Eigen interne organisatie. De hele wijk is privé terrein inclusief de infrastructuur en gemeenschappelijke voorzieningen. De lokale overheid wordt beperkt in de uitoefening van haar maatschappelijke taken. Wegenonderhoud en vuilnisophaling worden in eigen beheer uitgevoerd. Bij grotere Gated Communities is zelfs het onderwijs en gezondheidszorg in eigen beheer. Wie er wil wonen, moet de regels respecteren anders worden sancties opgelegd of kan men worden uitgezet. Die regels kunnen ver gaan (vb. verbod op kinderen in de wijk..).
4                    Segregatie van sociale klassen. De interactie van de communitybewoners met de omgeving neemt af naarmate de community groter en zelfvoorzienerder wordt.


Bokrijkpark in Genk: woonpark of Gated Community?
Echte Gated Communitys zijn er in België (nog) niet. Er zijn wel luxe woonparken die veel kenmerken van een Gated Community in zich hebben. Zo is er het voorbeeld van Bokrijkpark in Genk.  Midden de Limburgse natuur ( in de omgeving van het domein Bokrijk) verscheen een residentie van een 50 tal luxe woningen. Men hoort liever de naam “woonpark” als “Gated Community “. Er zijn wel een aantal gelijkenissen: omheiningen, slechts twee bewaakte uitgangen, camerabewaking, gemeenschappelijke voorzieningen zoals zwembad, fitness, sauna, de aanwezigheid van een huisbewaarder.


              


Mijn mening
Volgens mij bedreigen deze enclaves het sociaal kapitaal van onze samenleving. Zij die uitgesloten worden voelen zich nog meer tweede of derderangsburgers. Het is niet toevallig dat deze communities een succes zijn in landen met grote criminaliteit en een zwakke sociale zekerheid ( of gebaseerd op privé initiatief zoals de USA ).

Jana Haemels


Bibliografie:
Geraadpleegd op 14/01/2011 om 16.00 uur: http://www.bokrijkpark.be/algemeen.htm
Geraadpleegd op 14/01/2011 om 16:10 uur: http://nl.wikipedia.org/wiki/Gated_community

“Het Arsenaal “, een begrip in Mechelen en omstreken.

In hoofdstuk 4 van “Zorg en de staat “ heeft de auteur het over de vlucht van het platteland naar de steden in de 19 e eeuw en het feit dat dit fenomeen nog versterkt werd door de industriële revolutie. De komst van grote bedrijven naar de steden trok arbeidskrachten aan . Ten behoeve van hen werden grote urbanisatieprojecten ( arbeiderscité’s) uit de grond gestampt. Ganse wijken werden dikwijls naar deze bedrijven genoemd ( vb in Antwerpen “den Bell “ naar Bell telephone  later Alcatel Bell ).
Als voorbeeld, dichter bij mij thuis, haal ik “ Het Arsenaal “ aan in Mechelen (Muizen).

Voor wat staat “Het Arsenaal “?
De centrale werkplaatsen van de N.M.B.S. zijn bij de Mechelaar beter gekend als “ het Arsenaal”. De geschiedenis van de stad Mechelen en het ontstaan van de spoorwegmaatschappij zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De ganse woonwijk rond de centrale werkplaats wordt Arsenaal genoemd.
De vzw Mechels Miniatuurtheater werd later omgedoopt tot theater t’Arsenaal
( http://www.tarsenaal.be/.). Het wijkhuis draagt de naam Arsenaal.
Kortom, het Arsenaal was en is meer dan een werkplaats waar mensen hun brood verdienen.

Ontstaan van de woonbuurt Arsenaal als urbanisatieproject voor de arbeiders van de centrale werkplaats.
De Olifant was de eerste (stoom) locomotief op het Europese vasteland. Op 5 mei 1835 legde hij het traject tussen Brussel en Mechelen af.



De ontwikkeling van het Belgische spoorwegnet en daaraan gekoppeld de noodzaak tot de oprichting van een centrale werkplaats enerzijds en de industriële revolutie halverwege de 19 e eeuw anderzijds zorgden er voor dat Mechelen een grote aantrekkingskracht had op migranten uit de nabijgelegen dorpen en het platteland. Het Arsenaal was de eerste grootschalige fabriek te Mechelen en is nog steeds één van de grootste werkgevers. Momenteel werken er nog ongeveer 1300 werknemers.
De straten van de woonbuurt Arsenaal hebben nog altijd het uitzicht van de jaren 1880 met enkele typische arbeiderswoningen.
De straatnamen verwijzen expliciet naar de activiteiten binnen de centrale werkplaatsen. Zo vind je er de Aambeeldstraat, Draaibankstraat, Locomotiefstaat, Smisstraat, Tenderstraat en Wagonstraat.

Vanwaar de naam Arsenaal?
Een eerste voorlopige werkplaats van de spoorwegmaatschappij werd gevestigd in een atelier in de Goswin de Stassartstraat.Dit atelier deed sinds de Franse Revolutie dienst als wapenarsenaal. De mannen die er werkten werden arsenaalmannen genoemd. Toen de spoorwegmaatschappij later verhuisde naar de site langsheen de Leuvensesteenweg te Muizen bleef de werkplaats de naam “Arsenaal “ behouden.
In Mechelen en omstreken betekent werken in het “Arsenaal “ werkzekerheid, een degelijke verloning te vergelijken met een betrekking bij de overheid.


Jana Haemels